
Koningsdag 2025: Feest in Oranje
Op zaterdag 26 april 2025 vierde Nederland Koningsdag. Normaal is Koningsdag op 27 april, de verjaardag van koning Willem-Alexander. Maar omdat 27 april op een zondag viel, werd het feest een dag eerder gevierd. Dit gebeurt om de zondagsrust te respecteren.
De Koning in Doetinchem
De koning en zijn familie vierden het feest in de stad Doetinchem. Ze deden mee aan spelletjes, zoals tafeltennis en voetbal. Veel mensen kwamen kijken naar de koninklijke familie. Het was een gezellige sfeer.
Drukte in Amsterdam
In Amsterdam was het erg druk. Zoveel mensen kwamen naar de stad dat de gemeente vroeg om niet meer te komen. Sommige plekken waren zo vol dat ze werden afgesloten. Ook in andere steden, zoals Utrecht en Groningen, was het erg druk.
Reizen met de trein
Veel mensen reisden met de trein naar de feesten. De Nederlandse Spoorwegen zetten extra treinen in. Ook was er een verbod op alcohol in de trein en op het station van vrijdagavond tot zondagochtend.
Blikjes en flesjes inleveren
Tijdens Koningsdag werden veel blikjes en flesjes ingeleverd. In Amsterdam, Utrecht en Eindhoven stonden speciale machines waar mensen hun lege drankverpakkingen konden inleveren. In drie dagen tijd werden meer dan 118.000 blikjes en flesjes verzameld. Mensen konden kiezen om het statiegeld te ontvangen via een betaalverzoek of het te doneren aan een goed doel.
Een boot zonk in de gracht
In Amsterdam zonk een kleine boot in een gracht. De boot zonk, omdat er te veel mensen op de boot zaten. Sommige mensen konden op tijd van de boot springen, anderen vielen in het water. Gelukkig raakte niemand ernstig gewond.
Vocabulaire oefenen
De Woordenlijst
1. Vieren
Werkwoord (verb)
Definitie:
Een feestje of speciale dag leuk maken.
Voorbeeldzinnen:
Hij viert zijn verjaardag met taart.
Ze vieren kerst met de familie.
Wij vieren het einde van het schooljaar.


2. Op Een Dag Vallen
Werkwoordelijke uitdrukking (phrasal verb/expression)
Definitie:
Iets gebeurt op een bepaalde dag van de week.
Voorbeeldzinnen:
Mijn verjaardag valt dit jaar op een maandag.
Het feest valt op een zondag.
Ramandan valt dit jaar vroeg.
3. Meedoen
Scheidbaar werkwoord (Splitable verb)
Definitie:
Samen met anderen iets doen.
Voorbeeldzinnen:
Ik doe mee met het spel.
Veel mensen doen mee met de quiz.
Mijn broer doet mee met het voetbaltoernooi.


4. Afgesloten
Bijvoeglijk naamwoord (Adjective)
Definitie:
Iets is dicht of je mag er niet komen.
Voorbeeldzinnen:
De straat is afgesloten voor auto’s.
Het gebied is afgesloten door de politie.
Het plein is afgesloten tijdens het feest.
5. (Mensen) Inzetten
Scheidbaar werkwoord (Splitable verb)
Definitie:
Iets of iemand gebruiken voor een doel.
Let op: het reflexieve werkwoord ‘zich inzetten’ betekent: moeite doen (voor iets of iemand).
Bijvoorbeeld: Ik zet me in om mensen te helpen.
Voorbeeldzinnen:
De politie zet extra mensen in.
Ze zetten vrijwilligers in bij het feest.
Er worden meer bussen ingezet.


6. Het Blikje
Zelfstanding Naamwoord (Noun)
Definitie:
Een klein metalen flesje voor drinken.
Voorbeeldzinnen:
Ik drink cola uit een blikje.
Ze verzamelen blikjes voor recycling.
Gooi het blikje in de prullenbak.
7. Inleveren
Scheidbaar werkwoord (Splitable verb)
Definitie:
Iets terugbrengen of geven aan een persoon of machine.
Voorbeeldzinnen:
Ik lever mijn huiswerk in.
Je moet het formulier inleveren.
Ze levert de boeken in bij de bibliotheek.


8. Het Statiegeld
Zelfstanding Naamwoord (Noun)
Definitie:
Extra geld dat je betaalt voor een flesje of blikje. Je krijgt het terug als je het flesje of blikje inlevert.
Voorbeeldzinnen:
Ik krijg statiegeld voor dit flesje.
Het statiegeld is 15 cent.
Veel mensen doneren hun statiegeld.
9. Zinken
Werkwoord (verb)
Definitie:
Naar beneden gaan in water.
Voorbeeldzinnen:
De boot zinkt in de rivier.
Het schip begon te zinken.
De visser redde mensen van een zinkende boot.


10. De Gracht
Zelfstandig Naamwoord (Noun)
Definitie:
Een kanaal of rivier in een stad.
Voorbeeldzinnen:
In Amsterdam zijn veel grachten.
We varen met een boot op de gracht.
Ze wandelen langs de gracht.
Lezen oefenen
Spreken oefenen
Spreekoefening 1 – Woord associaties beschrijven
Kan je uitleggen wat de connecties zijn tussen de woorden van de woord associatie opdracht en de antwoorden? Bedenk ook een voorbeeld.
Bijvoorbeeld:
Boot – Water – Probleem
Antwoord: Zinken
Een boot kan zinken in het water. Dit is natuurlijk een enorm probleem.
Voorbeeld: “Mijn nieuwe kamer is zo klein en donker dat het bijna als een cel voelt.”
Probeer het zelf bij de andere vier:
1. Mensen – Hulp – Vrijwilligers
Antwoord: Inzetten
2. Geld – Blikjes – Retourneren
Antwoord: Het Statiegeld
3. Feest – Taart – Muziek
Antwoord: Vieren
4. Riviertjes – In De Stad – Amsterdam
Antwoord: De Gracht
Spreekoefening 2 – Vragen over andere woorden
5. Is meedoen belangrijker dan winnen? Wat denk jij?
6. Wanneer heb jij voor het laatst ergens aan meegedaan?
7. Wie worden er ingezet bij een brand?
8. Wat kun je doen met een leeg blikje?
9. Op welke dag valt je verjaardag dit jaar?
10. Vind jij het goed als drukke plekken tijdelijk worden afgesloten? Waarom?
Spreekoefening 3 – Wat is jouw mening over de tekst?
11. Heb jij wel eens Koningsdag gevierd? Hoe was dat?
12. Zou jij naar Amsterdam willen op Koningsdag? Waarom wel of niet?
13. Denk je dat Koningsdag belangrijk is voor Nederland? Waarom?