Learn-Dutch-NT2-Nieuws-Article-Fatbikes-Slimbikes
NT2-Nieuws-Fatbikes-Slimbikes

Helmplicht voor Fatbike-gebruikers en verbod voor kinderen onder de 14 Jaar

Vocabulaire oefenen

De Woordenlijst

1. De Plicht

Zelfstanding Naamwoord (Noun)

Definitie:

Een plicht is iets wat je moet doen.

Voorbeeldzinnen:

Het is mijn plicht om op tijd op mijn werk te zijn.
Kinderen hebben een leerplicht en moeten naar school gaan.

Learn Dutch Words with news article photo showing vocabulary de plicht
Learn Dutch Words with news article photo showing vocabulary het verbod

2. Het Verbod

Zelfstanding Naamwoord (Noun)

Definitie:

Een verbod is iets wat niet mag. Het is verboden.

Voorbeeldzinnen:

Er is een verbod op roken in dit gebouw.
Het verbod op mobiele telefoons in de klas is lastig voor de leerlingen.

3. De Fabrikant

Zelfstanding Naamwoord (Noun)

Definitie:

Een fabrikant is een bedrijf of persoon die iets maakt in een fabriek./ De eigenaar van een fabriek.

Voorbeeldzinnen:

Dit speelgoed komt van een bekende fabrikant.
Soms geeft de fabrikant garantie op een product.

Learn Dutch Words with news article photo showing vocabulary de fabrikant
Learn Dutch Words with news article photo showing vocabulary ontwikkelen

4. Ontwikkelen

Werkwoord (Verb)

Definitie:

Ontwikkelen betekent iets bedenken en maken of beter maken.

Voorbeeldzinnen:

Het bedrijf ontwikkelt een nieuwe telefoon.
Hij wil zichzelf ontwikkelen door meer te leren.

5. Ontwerpen

Werkwoord (Verb)

Definitie:

Ontwerpen betekent iets bedenken hoe iets dat gemaakt moet worden eruit zal zien.

Voorbeeldzinnen:

De architect ontwerpt een nieuw huis.
Het team ontwerpt een nieuwe app.

Learn Dutch Words with news article photo showing vocabulary ontwerpen
Learn Dutch Words with news article photo showing vocabulary aan de regels voldoen

6. Aan De Regels Voldoen

Werkwoordelijke Uitdrukking (Phrasal Verb/Expression)

Definitie:

Aan de regels voldoen betekent dat je doet wat de regels zeggen.

Voorbeeldzinnen:

De school moet aan de regels voldoen van de overheid.
Deze machine voldoet aan de veiligheidsregels.

7. De Regelgeving

Zelfstandig Naamwoord (Noun)

Definitie:

De regelgeving zijn de regels die gelden (zie woord 9.) voor een gebied of onderwerp.

Voorbeeldzinnen:

De nieuwe regelgeving maakt het moeilijker om een bedrijf te beginnen.
De regelgeving voor verkeer wordt elke paar jaar aangepast.

Learn Dutch Words with news article photo showing vocabulary de regelgeving
Learn Dutch Words with news article photo showing vocabulary onderscheiden

8. Onderscheiden

Werkwoord (Verb)

Definitie:

Onderscheiden betekent het verschil zien tussen twee dingen.

Voorbeeldzinnen:

Het is moeilijk om de tweeling (twins)te onderscheiden.
Hij kan de verschillende soorten bloemen goed onderscheiden.

9. (Regels) Gelden Voor

Werkwoordelijke Uitdrukking (Phrasal Verb/Expression)

Definitie:

Als regels gelden voor iets, betekent het dat de regels moeten worden gevolgd in die situatie. Het is van toepassing voor iets of iemand.

Voorbeeldzinnen:

De regels gelden niet voor kinderen onder de 12 jaar.
Deze regels gelden voor alle studenten.
De openingstijden gelden voor elke dag van de week.

Learn Dutch Words with news article photo showing vocabulary regels gelden voor
Learn Dutch Words with news article photo showing vocabulary regels invoeren

10. (Regels) Invoeren

Scheidbaar Werkwoord (Splitable Verb)

Definitie:

Regels invoeren betekent nieuwe regels maken en laten gelden.

Voorbeeldzinnen:

Het bedrijf voert regels in voor veilig werken.
De school heeft nieuwe regels ingevoerd over eten in de klas.

5. Vocab quiz

Oefen hier de gele woorden van het artikel

1 / 10

1. Fill in the blank:

 

Het bedrijf gaat nieuwe regels _____.

2 / 10

2. Fill in the blank:

 

Als het product niet ____ aan de eisen (requirements), mag het niet verkocht worden.

3 / 10

3. Fill in the blank:

 

Deze regels _____ alleen voor de medewerkers van het bedrijf.

4 / 10

4. Fill in the blank:

 

Het bedrijf wil een nieuwe app ____ om klanten beter te helpen.

5 / 10

5. Fill in the blank:

 

Dit product moet zich duidelijk van andere producten _____.

6 / 10

6. Met welk woord, van de lijst, kan je deze woorden associëren? Schrijf het op!

Bedenken - Tekenen - Plan

1 words left

7 / 10

7. Met welk woord, van de lijst, kan je deze woorden associëren? Schrijf het op!

Wet - Controle - Overheid

2 words left

8 / 10

8. Met welk woord, van de lijst, kan je deze woorden associëren? Schrijf het op!

Illegaal - Regel - Mag Niet

2 words left

9 / 10

9. Met welk woord, van de lijst, kan je deze woorden associëren? Schrijf het op!

Moeten - Taak - Werk

2 words left

10 / 10

10. Met welk woord, van de lijst, kan je deze woorden associëren? Schrijf het op!

Producent - Product - Fabriek

2 words left

Your score is

0%

Lezen oefenen

5. Vragen over de tekst

Kan je deze vragen over de tekst beantwoorden?

1 / 8

1. Wat zijn de plannen van De Tweede Kamer voor Fatbike-gebruikers?

2 / 8

2. Welke nieuwe regels gelden alleen voor kinderen onder de 14 jaar?

3 / 8

3. Waarom hebben fabrikanten een nieuwe fiets ontwikkeld?

4 / 8

4. Wat vindt Pieter van Beusekom van de plannen?

5 / 8

5. Wat vindt Minister Madlener moeilijk bij de fatbikes?

6 / 8

6. Wat wil de Tweede Kamer niet verbieden voor kinderen onder de 14 jaar?

7 / 8

7. Waarom steunt Niels Willems van Brekr een minimumleeftijd voor het gebruik van e-bikes?

8 / 8

8. Wanneer wordt de helmplicht ingevoerd?

Your score is

The average score is 0%

0%

Spreken oefenen

Spreekoefening 1 – Woord associaties beschrijven

Bijvoorbeeld:
Bedenken – Tekenen – Plan
Antwoord: Ontwerpen


Als je iets wil ontwerpen, dan moet je eerst iets bedenken. Daarna moet je een plan maken en soms moet je ook dingen tekenen. Bijvoorbeeld bij een huis ontwerpen, bedenk je eerst een idee. Dan maak je een plan. Bij het plan moet je het huis ook tekenen.
Voorbeeld: “De fabrikanten zullen altijd wat proberen te ontwerpen dat aan de regels voldoet.”

Probeer het zelf bij de andere vier:

1. Wet – Controle – Overheid
Antwoord: De Regelgeving

2. Illegaal – Regel – Mag Niet
Antwoord: Het Verbod

3. Moeten – Taak – Werk
Antwoord: De Plicht

4. Producent – Product – Fabriek
Antwoord: De Fabrikant

Spreekoefening 2 – Vragen over andere woorden

5. Heeft het parlement/de regering van jouw land recentelijk nieuwe regels ingevoerd?

6. Hoe kunnen nieuwe regels worden ingevoerd in jouw land?

7. Wat gebeurt er als een product niet aan de regels voldoet?

8. Zijn er regels die niet voor iedereen gelden? Kan je een voorbeeld bedenken?

9. Waarom is het belangrijk om jezelf te blijven ontwikkelen?

10. Hoe kun je de kwaliteit van producten in de supermarkt onderscheiden?

Spreekoefening 3 – Wat is jouw mening over de tekst?

11. Vind je dat de nieuwe regels voor de Fatbike-gebruikers te strict zijn? Waarom wel/niet?

12. Wat is denk je de beste oplossing voor het Fatbike ‘probleem’?

13. Vind je dat de regelgeving makkelijker moet kunnen worden aangepast (adjusted/changed)?